Als we alleen door geloof gerechtvaardigd worden, wat is dan de rol van werken in het leven van de gelovige? Waarom kunnen onze goede werken niet geheel of gedeeltelijk onze gerechtigheid voor God zijn? In zekere zin heeft ieder van ons twee opties: we kunnen proberen door God gerechtvaardigd te worden door onze eigen goede werken of door de werken van iemand anders, namelijk die van Christus. Er is geen andere mogelijkheid.

Het probleem is dat onze goede werken niet volmaakt zijn. Integendeel, zoals de profeet Jesaja zegt, “al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed” (64:6). We hebben Christus’ gerechtigheid nodig, omdat onze gerechtigheid niet genoeg is. Onze goede werken kunnen ons niet redden. Dit staat ook in Efeziërs 2:8-9: “Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen”. Volgens de Bijbel worden we gered door genade, door geloof. Het is een geschenk van God.

Het geloof is een gave. We hebben niets waarop we onszelf kunnen beroemen. Als je eigen werken je kunnen rechtvaardigen, dan beroem je op jezelf in plaats van op Christus. Als we gerechtvaardigd willen worden, gebaseerd op onze werken, dan volgen we een andere religie dan het christendom. In feite zijn we dan onder de vloek. Dat staat in Galaten 3:10-11: “Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen”.

We kunnen niet gerechtvaardigd worden door onze werken. Daarom zegt Paulus in hoofdstuk 2:16: “[Wij] weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd”. Maar als dit waar is, wat bedoelt Jakobus dan?

In Jakobus 2: 14-26 staat: “Wat voor nut heeft het, mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, en hij heeft geen werken? Kan dat geloof hem zalig maken? Als er nu een broeder of zuster zonder kleding zou zijn en gebrek zou hebben aan dagelijks voedsel, en iemand van u zou tegen hen zeggen: Ga heen in vrede, word warm en word verzadigd, en u zou hun niet geven wat het lichaam nodig heeft, wat voor nut heeft dat dan? Zo is ook het geloof als het geen werken heeft, in zichzelf dood. Maar nu zal iemand zeggen: U hebt geloof en ik heb werken. Laat mij dan uw geloof zien uit uw werken en ik zal u uit mijn werken mijn geloof laten zien. U gelooft dat God één is; daar doet u goed aan. Maar ook de demonen geloven dit, en zij sidderen. Maar wilt u weten, o dwaze mens, dat het geloof zonder de werken dood is? Is Abraham, onze vader, niet uit de werken gerechtvaardigd, toen hij Izak, zijn zoon, op het altaar offerde? Ziet u wel dat het geloof samenwerkte met zijn werken en dat door de werken het geloof volmaakt is geworden? En de Schrift is vervuld die zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd. U ziet dus nu dat een mens uit werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen uit geloof.

Rachab, de hoer, niet op dezelfde manier uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boden heeft ontvangen en langs een andere weg heeft laten weggaan? Want zoals het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder de werken dood”.

In de zestiende eeuw citeerde de Rooms-Katholieke Kerk deze verzen uit Jakobus, beschuldigde de hervormers ervan antinomiaans te zijn en goede werken minder belangrijk te maken. De hervormers reageerden op deze kritiek en antwoordden dat het ware geloof nooit zonder goede werken kan blijven. Hun verklaring was als volgt: rechtvaardiging is alleen door het geloof, maar het geloof dat rechtvaardigt, blijft niet alleen.

In feite is dit de zorg van Jakobus. Jakobus beweert niet iets wat in tegenspraak is met Paulus. Als hij dat deed, zou de Bijbel zichzelf tegenspreken. Paulus zegt namelijk heel duidelijk dat we alleen gered worden door genade, door geloof en niet door werken.

In plaats daarvan spreekt Jakobus over mensen die denken dat goede werken niet belangrijk zijn in het christelijk leven. In dit opzicht had Johannes Calvijn gelijk, hij bevestigde dat geloof en werken bij elkaar horen, maar ook gescheiden moeten blijven. Niemand kan als gerechtvaardigd beschouwd worden als hij of zij niet heilig leeft. Inderdaad, geloof zonder goede werken is een dood geloof dat niemand zal rechtvaardigen. Goede werken zijn niet de basis van onze rechtvaardiging, maar het bewijs. Goede werken volgen noodzakelijkerwijs het geloof. Anders is dit een bewijs dat het zaligmakend geloof niet aanwezig is. Iemand die bijvoorbeeld zegt: “Ik ben een gelovig”, maar weigert zich van zijn zonden te bekeren, is waarschijnlijk geen gelovige.

Daarom moet er tucht zijn in de kerk. Iemand die bijvoorbeeld zegt: “Ik ben een gelovige”, maar bij zijn vriendin woont, zijn vrouw verlaat of de kerk verlaat, moet opgeroepen worden om zich te bekeren. Daarom gaf Jezus ouderlingen aan Zijn kerk om toezicht te houden op de leer en het leven.

De aanwezigheid van goede werken 'rechtvaardigt' of ‘bevestigt’ de aanwezigheid van het ware geloof. Dat wat Abraham in Genesis 22 doet, zegt Jakobus, toont de echtheid van zijn geloof aan.

Maar zelfs als goede werken nodig zijn om de echtheid van het ware geloof aan te tonen, vormen de werken nooit het fundament van de rechtvaardiging. Dat is alleen het werk van Christus. De enige manier waarop we gerechtvaardigd kunnen worden door goede werken is als je verwijst naar het feit dat onze rechtvaardiging volledig te danken is aan het werk van Christus.

Uiteindelijk hebben we maar twee opties: we moeten gerechtvaardigd worden door onze eigen werken, of door het werk van Christus. De Bijbel leert ons niet dat het een combinatie van beiden is. Of Christus is je Middelaar, of je hebt géén Middelaar. Of je vertrouwt op het werk van Christus om gered te worden, of je vertrouwt op je eigen goede werken. Christus is je volkomen Verlosser, of je bent je eigen verlosser. Het is het ene of het andere.

Dit is de relatie tussen geloof en werken. Het geloof is de boom die vrucht voortbrengt, dat wilt zeggen: goede werken.

Bron: Ds. M. Brown - Chiesa Riformata Filadelfia Milano (De originele versie is ingekort en vertaald).

https://www.youtube.com/watch?v=MFsnTw6_VFI